Wij schrijven 30 juni 2011. Ruim een week een geleden zijn we de zomer in gegaan, een seizoen dat onverbiddellijk volgt op het eerste veelbelovende groen, de Arabische primavera, waarvan we nu al kunnen zeggen dat het een moeilijk en grimmig verhaal aan het worden is met een onvoorspelbare afloop. Menig columnist – ik noem hier Sylvain Ephimenco van dagblad Trouw – heeft de afgelopen maanden met zorgelijke en sceptische ogen naar de ontwikkelingen in Noord-Afrika en Klein-Azië gekeken.
Op de site van Imitatio is een bijdrage van Mark Anspach over dit zeer actuele onderwerp verschenen. Anspach eindigt zijn schrijven met de zin: “Niemand wil als eerste beweren dat de Egyptische revolutie niets om het lijf heeft.” Hij zinspeelt hierbij op de kleren van de keizer, het sprookje van Hans Christian Andersen dat al wel vaker zijn diensten heeft bewezen in het illustreren van mimetische fenomenen.
De teneur van Anspachs bijdrage is dat er in de Arabische lente weinig nieuws is onder de zon. De unanimiteit zamelt zich op tegen de dictators, heersers die op dezelfde manier gefaald hebben als in een ver en minder ver verleden sacrale koningen konden falen. Met alle moderne techniek van Twitter tot en met iPhone-foto’s lijkt het misschien allemaal iets nieuws, een event om over te gaan jubelen, maar alles volgt de volledig bekende de patronen zoals James Frazer die al in zijn The Golden Bough opgetekend had. In het verlengde daarvan verwijst Anspach ook naar Simon Simonses Kings of Disaster, een recente antropologische veldstudie naar het koningschap zoals dat voorkwam aan het eind van de 20ste eeuw in zuid-oost Soedan.
Antropologische studies wijzen steeds uit dat de koning, naast zijn rol van machthebber, ook een rol te vervullen heeft als gijzelaar en uiteindelijk als zondebok van zijn volk in tijden van tegenslag. Dit is ook wat er met de Arabische leiders gebeurt. Nu Moebarak verdwenen is, nu het brandpunt van de gemeenschappelijke verontwaardiging het toneel heeft verlaten, kunnen Egyptenaren ook het gevoel krijgen dat hen daarbij iets ontroofd is. Ja, en dan? Hoe nu verder zonder zondebok? Of dienen nieuwe zich al aan?
Klik hier voor de volledige tekst van Anspachs bijdrage.
Vorige zomer maakte freelance journalist Frank Mulder kennis met een aantal docenten van de Europese Zomerschool 2010. Dit resulteerde in een drietal artikelen die de afgelopen maanden in diverse bladen zijn verschenen.
In "Geweld heeft altijd een uitlaatklep nodig", Frank Mulders interview met Paul Dumouchel, wordt de apocalyptische teneur van Girards laatste boek Battling to the End verder invulling gegeven. Dit interview verscheen in het januarinummer 2011 van Volzin. Dumouchel blijkt met name geïnteresseerd in de globalisering en stelt dat deze grootschalige politiek-economische ontwikkeling ons steeds meer de mogelijkheid zal ontnemen het geweld naar buiten te richten.
In dagblad Trouw verscheen op 10 mei een interview met Michael Elias, onder meer over hoe de mimetische theorie van toepassing is op het conflict in het Midden-Oosten, met name met betrekking tot de manier waarop verschillende partijen rivaliseren om de rol van slachtoffer. Lees meer hierover in ons eerder bericht.
Zoals de titel "De eindtijd is begonnen" al zegt, spelen apocalyptische stemmingen ook een grote rol in Mulders interview met Benoît Chantre, gepubliceerd in het maartnummer van het nieuwe christelijke tijdschrift Soφie. Chantre is Girards gespreksgenoot in het hierboven genoemde Battling to the End, de Engelse vertaling van Achevez Clausewitz, waarin wordt uitgelegd dat de christelijke onthulling van het zondebokmechanisme tevens de inactivering van dit gewelds-indammende mechanisme betekent. De eindtijd is, in een wat minder drukkend perspectief, ook het failliet van alle mythische illusies omtrent geweld, een tijd waarin het er echt op aankomt aan elke rivaliteit te ontkomen.
Kunnen we – zo eindigt Frank Mulder zijn gesprek met Chantre - dan helemaal niets doen, wanneer de wereld wegzakt in steeds meer geweld? "Jawel", zegt Chantre. "Zie af van elke vorm van rivaliteit. Bewondering is goed, maar imitatie leidt tot haat. De hele wereld wil dat we onszelf met anderen vergelijken. Blijf weigeren."
Onder de titel “Rivaliteit is besmettelijk” verscheen op 10 mei in dagblad Trouw een interview met Michael Elias over het conflict in het Midden-Oosten. Sinds een paar jaar is Michael Elias bestuurslid van Nes Ammim, een christelijk dorp in Galilea waar gepoogd wordt de dialoog tussen joden, christenen en moslims zo goed mogelijk te faciliteren.
In het interview komen diverse onderwerpen aan bod die Michael Elias ook al had aangeroerd in de presentatie Slachtoffers van slachtoffers, die hij in mei 2010 voor de Girard Studiekring heeft gegeven. Zoals de manier waarop het weigeren partij te kiezen door de betrokkenen nauwelijks wordt geaccepteerd. In het interview in Trouw accentueert Elias opnieuw de rol die de taal speelt in de rivaliteit: “Je kiest al partij als je ‘scheidingsmuur’ zegt, of juist ‘verdedigingshek’.” Naast de strijd om de keuze van woorden om bepaalde politiek-sociale gebeurtenissen te benoemen, bestaat er ook iets als een mimetische drang de terminologie van de rivaliserende partij toe te eigenen – zoals bijvoorbeeld gebeurt wanneer de Palestijnen spreken over hun eigen ‘holocaust’.
Ook als we het Midden-Oosten benaderen vanuit de geschiedenis zien we hoe relevant de inzichten van Girard in de aldaar spelende conflicten kan zijn. Vóór 1948 stonden de werelden van joden en arabieren zover uit elkaar dat van rivaliteit nog geen sprake kon zijn. Ten tijde van de Zesdaagse Oorlog ging het er nog om wie deze oorlog zou kunnen winnen. Nu gaat het er veel meer om wie zich ten aanzien van de media als slachtoffer kan voorstellen.
Op donderdag 9 juni geeft Alain de Botton een lezing in De Nieuwe Liefde in Amsterdam naar aanleiding van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van zijn laatste boek Religie voor atheïsten.
In zijn voordracht A kinder, gentler philosophy of success haalt de Botton met instemming Augustinus aan, wanneer deze schrijft over hoe je mensen (niet) dient te beoordelen als ze zich geen positie in het maatschappelijke leven hebben weten te verwerven. Dit is een voorbeeld van hoe de Botton, in plaats van het verder uitvergroten van tegenstellingen tussen religieus en niet-religieus denken, de rijkdommen van een denken dat zich binnen een strikt gelovig kader afspeelt aanboort, waardeert, en beschikbaar probeert te maken voor de atheïstische medemens, waaronder hij ook zichzelf rekent.
Hierin ook resoneert Alain de Botton met de mimetische theorie, waarin volop aandacht is voor de gemeenschappelijk afkeer van atheïsme en christendom aan de ene kant van afgoderij of idolatrie aan de andere kant. Het oordeel Gods is geen morele afrekening waar pertinent tegen geprotesteerd moet worden, maar juist een bevrijding uit de oordelen en idolen van mensen – de manier waarop we in verschillende historische tijdperken onszelf als geslaagd of minder geslaagd mens begrijpen. Afgoden in onze tijd zijn geen heidense beelden meer die vergruizeld, of sacrale eiken die omgehakt moeten worden – maar, gelovig of niet-gelovig, we hebben wel te maken met het gevaar ons al te zeer met heersende vormen van maatschappelijk succes te identificeren, zoals een goede baan genieten, of een financieel riante situatie, of een uitgebreid netwerk (al of niet virtueel).
De vele en veelal sterke resonanties tussen het denken van Girard en de Botton vinden we niet altijd terug in de voetnoten en literatuuropgaven van zijn boeken, maar op deze profiel-site is toch duidelijk te zien dat de Botton Girards eersteling, Deceit, Desire and the Novel, hogelijk waardeert.
Op het St. John College, University of Cambridge vindt eind mei een symposium plaats getiteld: Surviving our origins: Violence and the Sacred in evolutionary-historical time. Zoals het woord origin al suggereert, komen in dit symposium diverse darwinistische perspectieven aan de orde. Darwin is een van de weinige denkers/wetenschappers die – getuige zijn Les origines de la culture – door René Girard zeer bewonderd wordt.
Girards mimetische theorie richt zich steeds op de drempel van de menswording, een era waarin de mimetische rivaliteit een intensiteit kon bereiken waarmee ze hele gemeenschappen kon bedreigen met uitroeiing. Dit interne geweld werd volgens Girard gekanaliseerd in het zondebokmechanisme, een proces dat gepaard ging met de sacralisatie van het slachtoffer. De sacrale religie, die aan de oorsprong ligt van de hominisatie, is met andere woorden een bestaansvoorwaarde voor het hele “project mens”.
Naast de oerscène blijkt de mimetische theorie inzicht te verschaffen in het geweld in latere historische perioden, inclusief de moderniteit. Steeds wordt erkend dat Girards denken van toepassing is op een grote diversiteit aan verschijnselen: van kruistochten en pogroms tot de Dreyfus-affaire en de Holocaust, van de apocalyptiek in de Evangeliën en de mileucrisis tot godsdienstoorlogen, zelfmoordterrorisme en culturele botsingen in onze globaliserende wereld.
Als we het sacraal-religieuze ontgroeit denken te zijn – als het christendom en in het verlengde daarvan de Verlichting ons geholpen hebben de afleidingsmanoeuvres van het zondebokdenken te doorzien en daarmee ook inactief temaken, dan resteert de vraag: hebben we nog wel de middelen om onszelf te beschermen tegen ons eigen mimetische geweld?
Het symposium vindt plaats op vrijdag 27 en zaterdag 28 mei. Sprekers zijn onder andere: Douglas Hedley, Paul Dumouchel, Roberto Farneti, Wolfgang Palaver en Michael Kirwan.