Al na enkele bladzijden worstelen met het Frans van Girards hoofdwerk, Des choses cachées depuis la fondation du monde, ontdekte ik begin jaren tachtig eindelijk een denkraam dat de schotten tussen disciplines doorbreekt. Door Girards gesprekken met de psychiaters Jean-Michel Oughourlian en Guy Lefort begon me verder te dagen hoe nabootsing en rivaliteit in mijn leven hadden gewerkt. Vele jaren later kon ik die inzichten gebruiken als achtergrond bij het schrijven van de roman Hanesteen (2020).
Girard trekt me ook om zijn inzichten over godsdienst. Sinds 9/11 is religie een hot item in het publieke debat, maar in het laatste kwart van de twintigste eeuw lag dat nog anders. Hoewel ik ertegenop zag mijn opvatting over de waarde van de Bijbelse traditie te moeten bijstellen, ben ik toch door blijven studeren in de mimetische theorie, in het besef dat Girard met zijn interpretatie van mythen, rituelen en het offer, van religie als basis om geweld te beteugelen en van de zondebok als betekenisgever, zijn tijd ver vooruit was. Zijn analyses van verhalen uit Tenach en Evangelie vind ik magistraal; in de jaren negentig gingen neurofysiologen met hun ontdekking van spiegelneuronen zijn theorie vanuit een heel andere invalshoek ondersteunen.
In 1985 werd ik lid van de Girard Studiekring; aan de inspirerende besprekingen door de jaren heen heb ik veel te danken. Ik ontmoette er Mathijs Schoffeleers, bij wie ik promoveerde op raadselverhalen. Met André Lascaris stelde ik ter gelegenheid van het 30-jarig jubileum van onze kring de bundel Rond de crisis samen. Toen we die eind november 2011 in De Balie presenteerden, uitte ik in mijn toespraak de wens dat we, onze rivaliteiten disciplinerend, nog lang zouden kunnen blijven lernen.