Mijn kennismaking met het gedachtegoed van René Girard vond niet op een traceerbaar moment in mijn leven plaats. In zekere zin was ik altijd al vertrouwd met zijn ideeën over mimetische begeerte en het daarmee samenhangende zondebokmechanisme. Ook in mijn publicaties verwees ik altijd al wel op enigerlei wijze naar Girard. Sinds mijn deelname aan de COV&R conferentie in 2007 in Nederland, echter, ben ik me veel intensiever met de studie van de mimetische theorie gaan bezighouden. Ik werd lid van de Girard Studiekring, en ik heb sinds 2007 aan de meeste van de jaarlijkse COV&R conferenties deelgenomen en daaraan bijgedragen.
Hoewel Girard zélf geen filosofische ambities en pretenties heeft – je zou kunnen zeggen dat hij een haat-liefde verhouding heeft tot de filosofie – heeft zijn theorie wel degelijk filosofische impact. Het is tenslotte een fundamentele theorie over het menselijk bestaan, over menszijn. Als filosoof ben ik vooral geïnteresseerd in juist die filosofische implicaties van de mimetische theorie. In mijn werk probeer ik de ideeën van Girard te plaatsen in de traditie van de twintigste-eeuwse fenomenologie, in het bijzonder tussen de post-husserliaanse opvattingen en debatten over intentionaliteit.
Wat mij fascineert in het werk van Girard is dat hij in zijn mimetische lezing van romans, Bijbelteksten en klassieke tragedies telkens weer een verrassend nieuw zicht biedt op deze oeroude en vaak overbekende bronnen. Verrassend omdat de kennis van mimesis telkens opnieuw moet worden verworven en veroverd op de romantische leugens van het dominante ideologische individualisme. Met de mimetische theorie ben je nooit klaar.